Nannie Trilogie
door Peter Bouchier
artwork © Jack Spurling
Hondenwacht
Dit is het verhaal van Peter, die voor het eerst gaat varen op het schip van zijn dromen, en tijdens de hondenwacht een wel heel bijzondere, naar later blijkt fatale ontmoeting heeft.
*
Circular Quay, Sydney, 1890.
De straffe zuidwester bespeelt de tuigages van de schepen als een gigantische harp. Loom deinend op de vloedstroom liggen de clippers aan de kade, de een nog mooier dan de ander. De teakhouten en ijzeren rompen stralen kracht en snelheid uit, als afgetrainde renpaarden rukken ze aan de trossen alsof ze zich willen bevrijden, weg uit de benauwde haven, het zeegat uit, de vrijheid tegemoet! De scheepsnamen passen bij die ontembare drang: Brilliant, Thomas Stephens, Serica, Salamis, Cimba, The Tweed, Patriarch, Thermopylae… Cutty Sark. Die laatste naam doet mijn adem stokken: het schip van mijn dromen. Hoe vaak heb ik niet aan de Kanaalkust gestaan, speurend naar haar blanke zeilpiramide, terwijl achteraf bleek dat ze allang in de Londense docks lag, voordat ook maar iemand het wist? Boze tongen beweerden zelfs dat ze nooit was uitgezeild en dus helemaal geen recordreis had volbracht. Maar kenners wisten wel beter; Her Ladyship was onder de bezielende leiding van Richard Woodget eindelijk geworden wat ze sinds haar tewaterlating al wilde zijn: het mooiste en snelste schip van de vloot, zij het niet in de thee- maar in de wolhandel.
En nu ligt ze hier zo maar voor me, zachtjes deinend alsof ze ademt. De voorspring kreunt als ze hem straktrekt. Ze ligt rustiger dan de andere clippers, alsof de volkomen beheersing die schipper Woodget tot in zijn vingertoppen, ja, zijn baardharen doortrilt, zich door het hele schip uitstrekt. Alsof de andere schepen zich in haar nabijheid een beetje ongemakkelijk voelen, net als wanneer zij onder gereefde marszeilen liggen terwijl Cutty Sark, van top zeilend, alles en iedereen ongegeneerd voorbij stuift.
Mijn ogen strelen haar ranke, uitgebalanceerde lijnen. De weerspiegeling van de zon in het water speelt over haar donkere huid, en de net zichtbare naden tussen de gangen volgen haar bladgouden zeeg in één vloeiende beweging van voor- tot achtersteven.
Haar tuigage steekt scherp en ragfijn af tegen een onstuimige lucht waarin meeuwen zich proberen te meten met Jonathan Livingstone. De Britse koopvaardijvlag staat strak onder de bezaangaffel, en door de pardoens en vallen ruist de wind als door een dennenbos.
Plots breekt de zon door, en valt het gouden licht op het boegbeeld. En ik ben verloren.
Gevangen in het lijnenspel van snavel- en boegstagen lijkt haar lichaam van wit marmer, nee, albast: bijna doorschijnend, breekbaar als kristal maar krachtig en vormvast. Een arm uitgestrekt, reikend naar de horizon en nog verder, verder, alsmaar verder, oneindig zoekend naar bevrijding, de ene wereldomzeiling na de andere…
Blow the wind southerly,
southerly, southerly,
blow, bonnie breeze,
my true love to me…
Verbeeld ik het me nou, of zag ik echt haar mond bewegen terwijl in de verte de altstem van Kathleen Ferrier het volksliedje mijmerde? Deinde er een zucht door die prachtige boezem? Trouwens… hield ze niet net nog haar àndere arm uitgestrekt?
“Hé, joh! Help eens een handje!”
Gedesoriënteerd door haar betovering kijk ik om me heen. Over de kade naderen twee mannen met een lange worst over hun schouders. De voorste wenkt me om mee te helpen tillen, en terwijl hij aanstalten maakt om de loopplank van Cutty Sark op te stappen, voeg ik me in het rijtje alsof ik al ben aangemonsterd. Aan dek maakt hij die me wenkte zich los uit de groep: “Zo. De ouwe wil met afgaand tij meteen weg, dus vlug een beetje!”
“Wat is dit voor zeil?” vraag ik als we het met zijn tweeën de bak op sjouwen.
“Een nieuwe binnenkluiver,” antwoordt mijn metgezel, “de vorige is op de heenreis uit de lijken gewaaid.”
“Storm?”
“Kan je wel zeggen, ja. Bass Strait. Vlak voor King’s Island ging ’t bijna fout. Stikdonker, doet die verdomde vuurtoren het niet!”
“Jemig!”
“Woodget is drie dagen niet van dek geweest. Ligt nu te pitten. Nou, jij eerst?” wijst hij naar de kluiverboom, en dus klauter ik, worstelend met het voorlijk, over de witgeschilderde dubbeling op de voetpaarden. Er is geen vinkennet.
Als ik achterom kijk naar degene wiens naam ik nog niet ken, zie ik in mijn ooghoek het knappe gezichtje van het boegbeeld. Ik kan niet nalaten haar aan te kijken – en word als door de bliksem getroffen: ik zou toch echt zweren dat ze even haar ogen sloot en haar lippen tuitte tot een zoen… ik knipper met mijn ogen, maar opnieuw ben ik er niet zeker van.
“Schiet eens op joh!” roept mijn maat, en ik keer terug in de werkelijkheid. Met vereende krachten schuift het zeil naar voren. Ik moet me goed concentreren terwijl ik de halshoek, leuvers en tophoek aansla: iedere keer als ik met mijn ogen knipper, zie ik in een flits haar lieve gezichtje voor me. Mijn maat brengt de beide schoten aan en belegt de val opnieuw.
Op de terugweg naar dek kijk ik uit voorzorg expres niet naar haar, voor we het foc’sle in duiken om nader kennis te maken.
“Selby. Stuurman.”
“Andrewes. Derde stuurman.”
“Toby Mayall. Leerling.”
Ik schud de ene getaande knuist na de andere in het krappe, maar voor een clipper comfortabele verblijf dat dreunt van de zware maar gemoedelijke stemmen, waarin wijsheid en levenservaring doorklinken. De vertelde verhalen zijn spannend maar volstrekt geloofwaardig, alsof Cutty Sark’s recordreizen de gewoonste zaak van de wereld zijn. Als het gesprek uiteindelijk stil is gevallen nadat iedereen zijn hart heeft gelucht over de defecte vuurtoren van Cape Wickham, zet Toby, mijn maat van het eerste uur, zacht maar zuiver in:
Call all hands to man the capstan,
See the cable run down clear!
Heave away, and with a will, boys,
For old England we will steer.
En dan gaat mijn muziekhart open, als de anderen in perfecte harmonie het meerstemmig refrein meeneuriën:
Rolling home, rolling home,
Rolling home across the sea,
Rolling home, to dear old England,
Rolling home, dear land, to thee!
Plots wordt de bijna plechtige sfeer ruw verstoord door een vreselijk valse stoomfluit. Selby staat als eerste op: ”Okee mannen, voor en achter!” en we sprinten aan dek, naar de bolders, en… het want in!
Ik sta aan het roer, terwijl de sleepboot ons nauwelijks voor kan blijven nu het ene na het andere zeil zich ontvouwt. Ik ben in de zevende hemel: als ik voel hoe alert het schip reageert op iedere spaak die ik bijstuur, is het net of ik zelf het schip ben. De bezaan bolt boven mij; in een vlaag voel ik direct de snelheid toenemen, evenredig aan de helling. De kompasroos wijst stabiel koers 120 graden aan. Ik kan bijna met mijn vingertoppen sturen; ik geniet zo van de muziek in het want en buitenboord aan lij, dat ik bijna in een aria uit Der Fliegende Holländer uitbarst. Toby komt me veel te snel aflossen: “Ga jij maar pitten, je bent straks uitkijk.” Hij heeft gelijk. Ik zit in de hondenwacht en dan is het met dit weer aardedonker.
Maar ik kan de slaap moeilijk vatten: ik ben euforisch over het gevoel van eenheid met het schip dat ik aan het roer had. En bovendien zie ik nu, in de schemering van het foc’sle, ook met open ogen steeds weer dat gezichtje voor me, die fijne trekken, dat kusmondje… dat albasten lichaam…
Ik tel mee met de scheepsbel: acht glazen. Hondenwacht.
Het is nu echt gaan waaien. Cutty Sark rolt en slingert, ik houd me amper staande. Maar volgens mij staat alles nog vol en bij; Woodget is echt een “drijver”. Behalve een vage rode en groene gloed aan weerszijden van de zwaar overhellende bak zie ik geen hand voor ogen. Het bruisen van de boeggolf klinkt luid maar soepel, ik schat zo’n dertien knopen.
“Peter…”
Ik schrik niet eens van haar zachte stem, zozeer past die bij alle geluiden om me heen. Net of ik haar verwachtte. Ze leunt ontspannen tegen de kaapstander. Maanlicht doorschijnt haar lichaam van binnenuit, zodat ze geen schaduw heeft. De storm heeft wel vat op haar haar, maar haar houding is volkomen in evenwicht, ongevoelig voor het stampende schip. Ook als ze haar plaats verlaat en haar armen naar me uitstrekt, lijkt ze in een andere dimensie te staan. Ze wenkt me onweerstaanbaar dichterbij en sleept me mee in een wonderschone naaktdans. Ze wiegt met haar heupen, golft en wiekt sierlijk met haar armen, zwaait gracieus met haar benen, gooit ze hoog de lucht in, wentelt en draait, knielt neer, buigt en strekt, voorover, achterover… ze staat weer op, wolken buiswater spatten glinsterend op als decor voor haar sierlijke danspassen, ze geniet van haar schoonheid, voelt zich mooi, zich volledig bewust dat ik naar haar kijk, en kijk, en kijk…
Na een laatste buiging posteert ze zich bij de bakboordreling. Opnieuw die uitnodigende armen; ik klamp me vast aan het allemanseind – had ik niet allang een of twee glazen moeten geven? Maar ze is te sterk, haar lach is die van pure verliefdheid, het dek helt zwaar over, ik val bijna… “Kom…” fluistert ze, “… ik ben heerlijk zacht… streelzacht… zo zacht als het schuim van de zee… waaruit ik ben geboren…” het schip maakt weer een haal, ik verlies definitief mijn evenwicht, de scheepsbel luidt eenmaal… en op het volgende moment is de nacht één eindeloze omhelzing, één adembenemende zoen, stormend als de oceaan zelf. Mijn longen vullen zich met haar parfum, haar hartstochtelijke geluiden gaan op in de gierende wind, ik voeg me bij haar tot een bizar operaduet, fortissimo… en met een perfect tweestemmige uithaal storten we in de woeste Tasmanzee.
Wilde Vaart
Dit is het vervolg op “Hondenwacht”. Peter is overboord geslagen en aangespoeld. Nu moet hij zich in leven zien te houden en hoopt hij op redding. Die komt uit onverwachte hoek.
*
Maagdelijk als nieuw perkament strekt het strand zich voor me uit. Zeelucht mengt zich met bloemengeur, het ruisen van de branding zingt de melodie van het getij. Palmen buigen voor de westenwind en rotsen houden eeuwig stand.
“Peter…”
Haar fluistering bloeit op uit de wind en galmt in mijn tollende hoofd. Wie was dat ook weer… o ja… ze was mooi, zo mooi… slechts gekleed in schoonheid… we stonden aan dek… ze danste naakt… we vielen samen overboord… en nu ben ik… waar ben ik?
Blow, bonnie breeze,
My true love to me…
Een golf bruist om mijn voeten, en opeens zie ik haar overeind komen. Volkomen ontspannen, schaamteloos als de opkomende zon rijst haar naaktheid uit de branding. Haar weelderige vormen glanzen in het strijklicht, en druipend van het schuim dat langs haar ranke figuur loopt, rekt ze zich met sierlijke bewegingen eens heerlijk uit… en mijn fantasie slaat op hol. Ze lacht zwoel naar me, maakt een kusmondje… en wandelt het strand op. Het decor van ons eiland omlijst de weerspiegeling van haar paradijselijke gestalte in het natte zand. Twee wuivende palmen vormen een hart om haar heen. Gracieus, atletisch stappend, bijna slenterend komt ze op me af, haar handen sensueel in haar zijden. Haar ogen zijn parels, ze kijkt me aan, hypnotiseert me, betovert me met haar verschijning… ik kan niet ontsnappen, wil niet ontsnappen. Gedragen door een heerlijk aroma van de meest exotische vruchten dat voor haar uitgaat in de zoele zeewind, vult ze mijn gezichtsveld en verdwijnt de zee steeds meer naar de achtergrond. Haar oogopslag is betoverend… ze lacht naar me en wenkt me dichterbij: “Kom maar…” ze komt in haar volle lengte tegen me aan staan… haar geurige nabijheid bedwelmt me… ze draagt niets… niets dan het sensuele aroma van een lange, warme zomer… haar tastbaarheid is onweerstaanbaar, haar alomtegenwoordigheid onontkoombaar… haar gouden haar daalt over ons beiden neer, omhult ons met een bruidssluier, en dan… verdrink ik in de opkomende vloed van haar omhelzing, gewichtloos, naakt, geurig, weldadig warm wolkt ze zuchtend om me heen, ik verdwaal in zachtjes deinende glooiingen, heel haar lichaam streelt en bespeelt me, even teder als de zeewind… ik zink steeds dieper weg in haar zachtheid, ik zweef in de weldadig warme wolk van haar gewichtloosheid, ze glijdt, ze vloeit om me heen… en voert me dronken met de kersenlikeur van haar zoen.
De avond is alweer gevallen als onze lippen losweken. “Ga je mee?” fluistert ze, “ik geef je een nacht om nooit te vergeten…” ze neemt me bij de hand en voert me mee, door bloemengeur en maantegenlicht. Haar rondingen glanzen in de gouden gloed van haar haar als ze me voorgaat terwijl we hoger klimmen. In de verte ruist de zee, steeds dieper onder ons. Het pad slingert als een doolhof, volmaakt passend bij het delirium in mijn hoofd. Af en toe ben ik haar kwijt maar dan stapt haar gestalte weer sierlijk tevoorschijn, het paradijselijk silhouet van haar lichaam afstekend tegen de sterrenhemel. Opeens zijn we boven en openbaart zich de nacht in al zijn pracht. Maar ik heb slechts oog voor haar, als ze zich naar me omdraait. Haar bruidssluier gaat op in de maanweerspiegeling in zee. Haar mond blinkt als ze naar me lacht en haar armen uitstrekt: “Kom maar…” en ik kom, ik kan niet anders… ik laat me moeiteloos in haar armen drijven, haar omhelzing is nog zachter dan het maanlicht… totdat opeens een nevel van ijzige kilte uit zee oprijst. Ik ril, maar zij tuurt naar de verdwenen horizon, strekt haar arm uit zoals toen ik haar voor het eerst zag… en terwijl ze zacht haar lied zingt, maakt zich uit de mist het volmaakte evenbeeld los van Cutty Sark, ten anker liggend als in Sydney Harbour. Alleen is het schip nu anders van kleur: het lijkt op het negatief van een foto, zilver alsof het berijpt is, doorschijnend als kristal.
“Voor en achter!” snijdt haar alt galmend door de nacht, en voordat ik het weet sta ik aan het roer, terwijl zij met ware luchtacrobatiek door het want vliegt en zeil zet. Het begint te waaien, de ankerketting ratelt, ik voel druk op het roer, het dek helt, het bruist aan lij buitenboord… de zee wordt hoger, schuimt en breekt in het licht van de maan, en met vol tuig berijdt Cutty Sark de ene volgzee na de andere. Het hele schip schuimt van het via beide verschansingen overkomende water, en Nannie – zoals me nu haar naam te binnen schiet – neemt voor mijn ogen ongegeneerd een bad op het hoofddek. Ik kan mijn blik amper op het kompas houden als ze, hangend aan de nagelbank bij de grote mast, verleidelijk voor me danst terwijl het zeeschuim in dikke vlokken langs haar lichaam druipt… ze kijkt verliefd over haar schouder en blaast me met blinkende lippen een zoen toe… en even vergeet ik volkomen mijn taak als roerganger. Maar ons schip is zo koersvast, dat ik ook nu het roer bijna los kan laten. Geen plooi ontsiert het gonzend canvas, de opgeschoten lijnen zwaaien volmaakt synchroon op de slingerbewegingen.
Ze komt statig de kampanjetrap op, leunt tegen me aan: “Recht zo die gaat…” fluistert haar blinkende mond vlakbij, terwijl ze me even teder omhelst en op de broodwagen klimt. Ze torent hoog boven me uit, deint en danst en kronkelt, haar lichaam glanst nat, haar haar wolkt en wappert, ze zingt, en ik zing mee, en Cutty Sark snijdt door de maanverlichte orkaan.
“Schip ahoy!”
Ik weet niet waar ik moet kijken, maar haar uitgestrekte arm is duidelijk; op twee streken aan bakboord danst ons positief evenbeeld tegen de achtergrond van Kaap Hoorn. Alleen de royals staan niet bij, en we lopen zienderogen in.
“Oploeven! Houd haar aan lij tot je ze midscheeps ziet, en dan afvallen en koers houden!”
Ons tuig brast vanzelf terwijl ik langzaam opstuur en het schip zwaarder gaat rollen in de dwarser inkomende zee, maar Nannie blijft op haar post. De maan verdwijnt achter onze bramzeilen, en even bewonder ik de schaduwen van het kruiswant, spelend over haar lichaam.
“Afvallen!”
“Recht zo die gaat! Koers houden!”
Het andere schip is nu veel dichterbij, evenals Kaap Hoorn. In perfecte kiellinie jagen beide schepen voort, rollend, stampend, deinend, slingerend… ik verwacht ieder moment een brul vanaf de andere kampanje, maar het is net of ze niks in de gaten hebben, als Nannie maar blijft gillen: “Koers houden! Koers houden! Recht zo die gaat!!”
Een volgzee tilt mij op, ons dek schuimt, de boeggolf glinstert, ik zie het andere schip op exact dezelfde manier gaan. Steeds meer bewegen de clippers synchroon… een gierende windvlaag spant de gonzende pardoens… onze kluiverboom prikt in de andere hekreling, spietst de roerganger, en terwijl Nannie met een vingerknip onze royalvallen laat lopen, verenigen zich de twee schepen totdat ik naast Toby Mayall aan het roer sta van de echte Cutty Sark.
*
Falmouth, Cornwall, 1891.
Toby stopt een nieuwe pijp. Smeulend verlicht de tabak zijn gebruinde gezicht als hij me uit zijn ooghoeken aankijkt. “Wat ben je stil! De hele reis al, trouwens.”
Ik lach maar wat. Hoe zou ik moeten uitleggen wat me bezighoudt? Wie gelooft, wat ik heb meegemaakt?
Ze hadden me niet eens gemist toen ik ineens weer aan het roer stond, en niemand keek ook maar op toen Nannie’s witte, kristallen, lichtgevende schip weer oploefde en tegen de wind in terugzeilde, terwijl zij, sensueel dansend op de broodwagen, mij voor het allerlaatst met een zwoele blik een zoen toeblies. Zelfs Woodget, wie toch niets ontgaat, bleef de rust zelve, toen er opeens twee man aan het roer stonden.
Onze gloednieuwe binnenkluiver is door de zeilmaker hersteld, nadat zich bij een leuver een scheur vertoonde. Ik was er in Sydney kennelijk toch niet helemaal bij geweest met mijn hoofd.
Het Lied van Nannie
Dit is het laatste verhaal in een serie van drie. Peter komt in het Londense havengebied bij van zijn Wilde Vaart. Hij is een jaar niet op zee geweest, en voorziet in zijn levensonderhoud met een muzikaal optreden hier en daar. Maar de zee blijft lokken, in meer dan één betekenis.
*
Greenwich Pier, Londen, 1892.
Spitsroedenlopend onder een lange rij kluiverbomen, bewonder ik de ene ranke clipper na de andere. Exotische en minder exotische geuren van verse thee, verf, kolendamp en vette stoom brengen mij in hoger sferen. Ik spring weg voor een paard en wagen, een stoomfluit gilt. Ik koop de Times van een krantenjongen, en lees:
Cutty Sark weer snelste
Verder dan de kop kom ik niet. Wat is daar gaande? Een wit bebaarde man met hoge hoed gebaart naar een boeg temidden van een groep zeelui die duidelijk iets uit te leggen hebben.
“… ongehoord! Weet je wat me dat gaat kosten? Snelle reizen, okee, maar houd mijn schepen wel heel, ja?”
Old White Hat John Willis, dat kan niet missen. Hij is not amused over het zwaar beschadigde boegbeeld van Cutty Sark. Dat is al van een jaar geleden, maar kennelijk had nog niemand aangedurfd het hem te vertellen.
“Kom op, Jock,” sust nu een van de omstanders zijn verhitte gemoed, “ik spring wel bij. Houd maar in op mijn premie.”
“Zeker weten?”
“Zeker weten. Laat er maar wat moois van maken.” En terwijl het groepje aarzelend uiteen gaat, drukt Richard Woodget zijn reder de warme hand.
“Toby, ouwe zeeschuimer! Alles kits?”
“Jazeker! Net mijn gage gehad!”
“Pas op hoor, ’t is in deze tent zo op!
“Weet ik, maar ik heb nog wat van jou tegoed, hoor!”
“O ja. Nou, wat zal het zijn?”
“Glenfiddich natuurlijk!”
“Barman! Twee Glenfiddich, en neem er zelf ook een!” En met een “Weel done, Cutty Sark!” slaan we onze drankjes achterover.
“En,” vervolgt Toby, “hoe staat het leven? Nog eh… scharreltjes gehad?”
“Neuh… ik zing af en toe een beetje mijn kostje bij elkaar.” Hij moest eens weten wie mijn laatste “scharreltje” was…
“Zit daar brood in dan?”
“Niet veel, maar alle beetjes helpen.”
“Laat horen dan! Rolling home…” zet hij in, ik pak meteen de tweede stem op, er wordt omgekeken, geglunderd, mee geneuried, iemand pakt een viool, een ander een tin wistle, en tenslotte davert de hele pub van het zilte lied, totdat… zich in mijn oren nog een bovenstem bij het refrein voegt, een alt waartoe ik geen van al die zeelui in staat acht. Mijn blik dwaalt af, mijn bariton begint te zwalken, de zaal tolt om me heen…
“Wat had jij nou opeens?” vraagt Toby als ik wakker word in Cutty Sark’s foc’sle, waarvan de schemering een weldaad is voor mijn ogen. “Hadden ze wat in je whisky gedaan?”
“Geen idee…” kreun ik. Bijna wil ik eerlijk vertellen wat er is gebeurd, als hij vervolgt:
“Gebrek aan zeelucht, wat ik je brom. Ga de volgende reis toch weer mee, joh!”
“Zou je denken…?”
“Tuurlijk! Kijk maar naar mij!” hij geeft me een joviale klap op mijn schouder, en gaat weer aan dek.
*
Doldrums, Atlantische Oceaan, 1893.
Volgens de middaghoogte hebben we ons kleinste daggemiddelde ooit afgelegd: 2 mijl. Woodget is al sinds zonsopgang druk in de weer met allerlei onduidelijke klusjes. Hij grinnikt geheimzinnig als we ernaar vragen, en uit zijn verblijven, vooral de badkamer, stijgen chemische dampen op.
Eindelijk komt hij tevoorschijn, sjouwend met zijn nieuwste aanwinst: een camera obscura. Een fototoestel heet zoiets, geloof ik. “Okee mannen,” kondigt hij aan, “grote top tegenbrassen! Bakboordsloep te water, twee man om te roeien!”
Toby en ik kijken elkaar aan, ik krijg een hoofdknik van hem, en even later knarsen de riemen. De grote top wordt weer volgebrast. De zee is een spiegel.
“Nou, daar gaat-ie dan!” zegt Woodget, “Belichting drie seconden!” Het statief is net een vuurtoren, staande op een plank op het dolboord. Ondanks de windstilte valt drie seconden zonder enige beweging absoluut niet mee, nadat Woodget de lensdop heeft afgenomen. Maar hij kijkt tevreden als hij onder de zwarte doek vandaan komt: “Hebbes! Volle kracht vooruit!”
De stank uit Woodget’s badkamer is bijna niet te harden als hij de glasplaat ontwikkelt. Maar het resultaat is er dan ook naar. Trots laat hij het tere kunstwerk van hand tot hand gaan. Ik kijk over Toby’s schouder, en voel mijn hart een slag overslaan als ik op het negatief – de foto wordt pas aan wal afgedrukt – een figuur op de broodwagen zie liggen zonnebaden, waarin ik duidelijk het verrukkelijke lichaam van Nannie herken…
“Lij fokkenbras!” roept stuurman Selby me uit mijn dromen: we hebben de noordoostpassaat te pakken. Bij acht glazen los ik de roerganger af, en ik kan het niet laten om mee te galmen met de prachtige alt die – voor de anderen onhoorbaar – in mijn opgetogen hoofd zingt:
Blow the wind southerly,
Southerly, southerly,
Blow, bonnie breeze,
My true love to me…
EINDE
*
Bronvermelding
Het verhaal is gebaseerd op historische gegevens. Op Peter zelf na zijn de persoonsnamen niet verzonnen, maar figuren die echt deel van de scheepsbemanning uit hebben gemaakt. Het echte boegbeeld is inderdaad in zwaar stormweer min of meer verloren gegaan, en vervangen door een nieuw dat echter volgens kenners lang zo mooi niet meer was. Ook het motief van de fotograferende schipper die in deel 3 optreedt, is historisch. Heel bijzonder natuurlijk: fotografie was in die tijd nog een ambacht, een kunst zelfs, en op zee al helemaal iets unieks. Tenslotte bevat het verhaal autobiografische elementen; ik heb de hoofdpersoon niet helemaal voor niets Peter genoemd. Mijn muziekliefhebberij inspireerde me om het volksliedje steeds te laten opduiken. Kathleen Ferrier was in de jaren ’40-’50 een beroemde Engelse alt. Haar opname van dat liedje is legendarisch. Het fantastische gevoel aan het roer van een driemaster heb ik inderdaad zelf ervaren aan boord van het Noorse volschip Sørlandet: het feit dat je zo’n zestig, zeventig meter lang gevaarte tussen je vingertoppen hebt en dat het dan reageert op iedere bijsturing terwijl de zee voorbijsnelt en de wind het tuig laat overhellen – ik kan het niet beschrijven, dat moet je echt voelen.
Deze trilogie is ook beschikbaar in een eigen Engelse vertaling.

Spreukenwijshedenaforismencitaten Dit verhaal is me te lang, Peter. Voor op NLS tenminste. Als je het elders (her)plaatst reageer ik wel. NLS is voor mij slechts een nevensite om mijn posts te delen vanaf Blogger en met nieuwe mensen in contact te komen. Jijzelf reageert hier overigens ook niet, merk ik.
Wel wijs ik je er even op dat je je posts hier niet op 'Openbaar' hebt staan. Klik op de drtie stippen en zet ze op het wereldbolletje.
Peter61 Zojuist op het wereldbolletje geklikt. Moet ik dat bij iedere nieuwe post weer doen?
Ik mail je de link naar het verhaal zoals dat op WP staat.
Spreukenwijshedenaforismencitaten Nee, je hoeft het niet bij iedere post te doen, maar je moet wel altijd opletten olf de post op 'Openbaar' staat.
Je mailt me een link? Prima. Maar dit is een lang verhaal, dus ik moet er echt de tijd voor hebben om het te lezen.
Peter61 Geeft niet Vin, het verhaal speelt eind 19e eeuw dus is - virtueel - al heel oud.
Spreukenwijshedenaforismencitaten Wees gerust, ik reageer deze eeuw nog!